Tag archieven: bedrijfsruimte

Indexering huurprijs bedrijfsruimte 14,5% houdt stand bij de rechtbank

Op 4 mei 2023 heeft de rechtbank Den Haag in kort geding uitspraak gedaan over de (on)redelijkheid van een indexering van de huurprijs van 14,5% (ECLI:NL:RBDHA:2023:8786). De huurder vindt de indexatie te hoog en vecht deze aan. De kort gedingrechter vindt echter dat er geen sprake is van onvoorziene omstandigheden. Interessant is dat de kort gedingrechter oordeelde dat onder omstandigheden een huurder soms toch niet gehouden kan worden aan de contractuele indexatie die dit jaar zo hoog uitvalt. De kort gedingrechter oordeelt:

“… het niet onaannemelijk is dat de situatie zich voordoet waarin de verhuurder de huurder in redelijkheid niet aan een onverkorte toepassing van de overeengekomen indexeringsclausule kan houden”.

Een relevant feit dat meespeelt bij dit oordeel van de rechter is dat het CBS eind oktober 2022 heeft aangegeven dat zij haar berekeningsmethode zal aanpassen, hetgeen effect zal hebben op inflatiecijfers (waarop de huurindexatie is gestoeld). De kort gedingrechter stuurde in de uitspraak van 4 mei 2023 partijen naar de onderhandelingstafel. Een echt oordeel over de vraag over de houdbaarheid van de doorgevoerde indexatie is dus niet gegeven (behoudens dat er geen sprake was van een onvoorziene omstandigheid voor de huurder).

Inmiddels is er op 25 oktober 2023 een uitspraak gedaan in een bodemprocedure (ECLI:NL:RBGEL:2023:5905). Ook in deze procedure probeerde de huurder met een beroep op onvoorziene omstandigheden de huurindexatie van 14.5 % aan te vechten. De huurder is door de rechter in het ongelijk gesteld. De rechter oordeelt dat uit de inhoud van de huurovereenkomst juist volgt dat partijen bij het sluiten van de huurovereenkomst een dergelijke verhoging voorzien hebben, zodoende kan een beroep op onvoorziene omstandigheden niet slagen. De kantonrechter ziet, gegeven de omstandigheden, ook geen grond om te oordelen dat het verhogen van de huur naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechter stelt daartoe:

Niet in geschil is dat het CPI-cijfer overeenkomstig het bepaalde in artikel 18.1 van de algemene huurvoorwaarden is berekend. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de CPI een samengesteld en gewogen indexcijfer is en dat elke productgroep meetelt. Dat door de oorlog in Oekraïne de CPI hoger is uitgevallen, maakt niet per definitie dat het hanteren daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Immers, er moet naar alle omstandigheden gekeken worden. Happy Italy verliest hierbij, zoals DJL heeft betoogd, uit het oog dat ook DJL te maken heeft gehad met dezelfde hoge kosten en dat partijen voor de CPI- methodiek hebben gekozen zonder daaraan een maximum te verbinden. Gelet op al het voorgaande kan dan ook niet worden gezegd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat DJL Happy Italy aan de verhoging van de huur, berekend aan de hand van artikel 18.1 van de algemene huurvoorwaarden, heeft gehouden. Hierbij betrekt de kantonrechter ook, nu dit onvoldoende gemotiveerd door Happy Italy is weersproken, dat het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft aangeraden de CPI te blijven gebruiken.”

 Het gevolg is aldus dat de huurverhoging van 14.5%, die de verhuurder op grond van de (ROZ)huurovereenkomst mocht doorvoeren, stand houdt. Voorlopig is dit dus gunstig nieuws voor de verhuurders.

De relevantie van de formulering van de bestemmingsclausule bij de huur van bedrijfsruimte

Bij de verhuur van bedrijfsruimte is het gebruikelijk dat huurder en verhuurder in de huurovereenkomst overeenkomen welke bestemming huurder aan het gehuurde dient te geven. In het ROZ-model wordt dit in artikel 1.3 geregeld:

“Het gehuurde zal door huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als …”

De formulering van de contractuele bestemming is relevant voor de inkadering van de rechten en verplichtingen van huurder en verhuurder. Een ruime bestemmingsclausule biedt huurder meer vrijheid in de exploitatie van het gehuurde. Als partijen bijvoorbeeld overeenkomen dat huurder het gehuurde moet gebruiken als “winkelruimte”, “bedrijfsruimte” of voor “detailhandel”, dan zijn er veel gebruiksmogelijkheden die binnen de overeengekomen bestemming vallen.

Dat is anders als partijen bijvoorbeeld overeenkomen dat huurder het gehuurde moet gebruiken als “kookwinkel”, “dierenspeciaalzaak” of “wijnhandel”. De gebruiksmogelijkheden zijn dan beperkter.

In de praktijk wordt ook veel gebruik gemaakt van een verdere afbakening, waarbij de bestemming wordt gekoppeld aan de exploitatie conform een bepaalde formule. Denk hierbij aan het gebruik van het gehuurde als winkelruimte ten behoeve van de verkoop van dameskleding conform een bepaalde winkelformule. Of het gebruik als restaurant conform een landelijk opererende formule.

De uitleg van een contractuele bestemming is met regelmaat onderwerp van discussie tussen huurder en verhuurder. Zo ook in een recent arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het ging in deze zaak over de vraag of de supermarktketen Marqt kon worden verplicht om in het gehuurde een supermarkt conform de Marqt-formule (of in ieder geval een supermarkt) te exploiteren.

Het was aanvankelijk de bedoeling dat er een supermarkt volgens de Marqt-formule zou worden geëxploiteerd. Na een overname van de moedermaatschappij van Marqt zijn de plannen gewijzigd, waarna Marqt het gehuurde heeft onderverhuurd aan een derde (welke onderverhuur onder bepaalde voorwaarden was toegestaan).

Verhuurder meende dat huurder was gehouden een (Marqt-)supermarkt in het gehuurde te exploiteren. Marqt heeft daarentegen aangevoerd dat zij slechts verplicht was om het gehuurde te gebruiken voor detailhandel.

Huurder en verhuurder waren de volgende bestemmingsclausule overeengekomen:

1.3      Het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt voor detailhandel. Op basis van het vigerende bestemmingsplan staat verhuurder er voor in dat huurder het gehuurde kan gebruiken voor een winkel conform de Marqt-formule zonder dat daarvoor aanvullende toestemmingen of vergunningen zijn vereist. Huurder zal overeenkomstig 4.3 van de algemene bepalingen zorgdragen voor eventuele verdere toestemmingen of vergunningen die in verband met het gebruik zijn vereist. (…)

Het geschil had dus betrekking op de uitleg van de huurovereenkomst. Daarbij is niet alleen de taalkundige betekenis van de bewoordingen van belang. Er dient (kort gezegd) ook te worden gekeken naar de overige concrete omstandigheden van het geval (de zogenoemde Haviltex-norm).

Aan de hand van de taalkundige uitleg van de bestemmingsclausule komt het hof tot het oordeel dat het gehuurde is bestemd om te worden gebruikt als detailhandel (en niet als winkel conform de Marqt-formule). Aan de taalkundige uitleg wordt in dit geval grote waarde gehecht omdat de overeenkomst is aangegaan tussen twee professionele contractspartijen die zich bovendien hebben laten bijstaan door makelaars.

Vervolgens beoordeelt het hof nog of er omstandigheden zijn die ertoe leiden dat de overeenkomst op een andere wijze moet worden uitgelegd. Hiertoe zijn door verhuurder diverse argumenten aangedragen, waaronder de onderlinge samenhang tussen alle bepalingen van de huurovereenkomst, de nauwe betrokkenheid van huurder bij de verbouwing en oplevering van het gehuurde en de investeringsbijdrage van € 275.000,- die bedoeld zou zijn voor het geschikt maken van het gehuurde voor een Marqt-vestiging. Verder heeft verhuurder de stelling ingenomen dat Marqt één vorm van detailhandel drijft en partijen er om die reden op mochten vertrouwen dat het gebruik uitsluitend de exploitatie van een supermarkt betrof.

Dit alles mocht verhuurder niet baten. Het hof komt tot de conclusie dat verhuurder geen concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat partijen – in afwijking van de bewoordingen in de huurovereenkomst – zijn overeengekomen de bestemming detailhandel tot het zeer specifieke gebruik als (Marqt-)supermarkt te beperken.

Dit arrest bevestigt het belang van een nauwkeurige formulering van de bestemmingsclausule bij de huur van bedrijfsruimte. Aan de taalkundige uitleg van een huurovereenkomst wordt bij professionele partijen veel gewicht toegekend en men moet van goeden huize komen wil een beroep op een andere uitleg slagen.

Opzeggen huurovereenkomst 290-bedrijfsruimte: tweemaal achter elkaar, niet zonder risico’s

Het is algemeen bekend dat het voor de verhuurder niet altijd gemakkelijk is om een huurovereenkomst van 290-bedrijfsruimte (detailhandel) op te zeggen. Zo gelden wettelijke termijnen en ook is de verhuurder gehouden om limitatief in de wet opgenomen opzeggronden te benutten. Een aspect uit het huurrecht dat niet vaak aan bod komt, en wat daardoor wellicht gemakkelijk over het hoofd gezien kan worden is art. 7 :300 BW. Artikel 7:300 lid 4 BW bepaalt dat onder de daarin genoemde voorwaarde de overeenkomst alleen rechtsgeldig opnieuw kan worden opgezegd na een eerdere procedure, indien meer dan een jaar is verstreken nadat de afwijzende beslissing in de eerdere procedure onherroepelijk is.

In de praktijk  kan het best zo zijn dat een verhuurder met een beroep op een van de opzeggronden een huurovereenkomst opzegt, en daarover gaat procederen. Gedurende die gerechtelijke procedure, zeker als het een hoger beroep betreft waarbij er zomaar twee jaar verstreken kunnen zijn, kan er best een nieuwe opzeggrond zich aandienen. Een verhuurder dient zich in dat geval bedacht te zijn op voornoemde regeling uit art. 7:300 lid 4 BW. De verhuurder zal dan ofwel de termijn van een jaar na het onherroepelijk worden van de beslissing in hoger beroep (mits afwijzend voor verhuurder natuurlijk) ofwel moeten onderzoeken of hij het hoger beroep van de gerechtelijke procedure over de eerste opzegging en opzeggrond bijvoorbeeld wilt intrekken. Dit laatste zal een verhuurder natuurlijk enkel doen als hij er van overtuigd is dat de tweede opzeggrond meer en sneller doel zal treffen.

Zie over voorgaande ook deze uitspraak ter illustratie.

Rechtspraak over corona – vervolg; uitspraak in een bodemprocedure

In een vorige nieuwsbrief heeft Marjolein Scheeper een overzicht gegeven van rechtspraak over huur en corona. Dat artikel is hier terug te lezen. In de zaken die in dat stuk worden behandeld, ging het veelal om kort geding procedures, waarin niet meer dan een voorlopig oordeel kan worden gegeven door de rechtbank.

Inmiddels zijn er ook al zaken die hebben geleid tot een vonnis in bodemprocedures. Een voorbeeld daarvan is een zaak die speelde bij de Rotterdamse kantonrechter en die ging over het volgende. Partijen hebben op 3 februari 2020 een huurovereenkomst gesloten voor een bedrijfsruimte  voor de duur van 5 jaar. De huurovereenkomst gaat in per 1 april 2020. De huurder heeft het gehuurde niet in gebruik genomen, heeft de overeengekomen bankgarantie niet gesteld en is ook de huur niet gaan betalen.

Procedure

De huurder heeft wel een procedure gestart tegen de verhuurder en vorderde daarin onder meer ontbinding van de huurovereenkomst, omdat er een onvoorziene omstandigheid was. Als de rechter dat te ver zou vinden gaan, wilde de huurder de overeenkomst laten wijzigen door de rechter, zodanig dat de huurprijs 50% lager wordt dan oorspronkelijk was overeengekomen. De huurder stelde ter onderbouwing dat ze een groot deel van het gehuurde onder wilde verhuren aan een aan haar gelieerde bv. Door de coronapandemie is niet alleen de huurder maar ook de beoogde onderhuurder flink getroffen; de omzet was met meer dan 95% gedaald. Partijen konden niet voorzien – toen zij de overeenkomst sloten – wat de gevolgen waren van de uitbraak van het coronavirus en dat was een onvoorziene omstandigheid. Er is geen normaal ondernemersrisico, zo stelde de huurder, dus het was niet meer dan redelijk om de huurprijs te verlagen.

De verhuurder stelde een aantal tegeneisen in en wilde onder andere dat de huurder de overeengekomen bankgarantie zou stellen, dat de huurder het gehuurde in gebruik zou gaan nemen en dat de huurachterstand wordt ingelopen. De verhuurder stelde zich op het standpunt dat er wel een ondernemersrisico is en dat er geen onvoorziene omstandigheden zijn. Er was tenslotte al in januari 2020 bekend dat Covid-19 gevolgen zou hebben in de sector waarin de huurder actief is. De huurovereenkomst moet dus worden nagekomen, zo vond de huurder.

Uitspraak

De rechter moest de vorderingen beoordelen en oordeelde dat er in februari nog niet voorzien was wat er in maart 2020 allemaal gebeurde in Nederland met betrekking tot corona. Dat is dus wel een onvoorziene omstandigheid in de zin van dit wetsartikel. Toch oordeelde de rechter dat dit desondanks voor het risico van de huurder komt. De verhuurder mag verlangen dat de huurovereenkomst wordt nagekomen. Hier speelde mee dat de huurder ter zitting had verklaard het gehuurde te kunnen gebruiken en dat er geen (overheids)maatregelen zijn die het gebruik belemmeren. De huurder had verklaard dat het gehuurde nog niet in gebruik was genomen omdat de omzet zo ver was teruggevallen. Omzetverlies wordt door de rechter gezien als vallend onder het ondernemersrisico van de huurder. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de beoogde onderhuurder niet zou kunnen betalen.

Het gaat ook om twee commerciële partijen (huurder en verhuurder) die een langdurige huurovereenkomst hebben gesloten en daarin niets hebben afgesproken over bijvoorbeeld omzetgerelateerde huur. Het huurgenot is niet beperkt door corona en de huurder wordt veroordeeld om het gehuurde in gebruik te nemen, de overeengekomen zekerheid moet stellen (bankgarantie of waarborgsom) en de huurpenningen moet betalen. Die was ten tijde van het vonnis opgelopen tot meer dan € 20.000,-.

Conclusies

Voor de huurder zal dit een bittere pil zijn geweest. Het bedrijf heeft last gehad van corona, maar het gehuurde kon wel worden gebruikt. De afgelopen zes maanden heeft het gehuurde leeg gestaan, is er geen omzet gemaakt (in het gehuurde) maar moet de huurder snel alsnog het gehuurde betrekken en betalen. Daar had de huurder vast niet op gerekend, als wordt gekeken naar de eerdere uitspraken die zijn gewezen.

In veel uitspraken werd de huurder een huurkorting toegekend (bij wijze van voorlopige voorziening). Deze huurder kreeg dat niet en ook dat zal een bittere pil zijn geweest. De huurder had wel een groot risico genomen door niets te betalen – terwijl subsidiair wordt gesteld dat de huurprijs met 50% zou moeten worden verlaagd – en het gehuurde niet in gebruik te nemen. De les lijkt dat het beter is eerst te bezinnen, voordat men begint.

In deze tijd is het van belang om in gesprek te blijven als huurder en verhuurder. Wanneer partijen in overleg tot een oplossing kunnen komen, verdient dat de voorkeur. Ons kantoor kan natuurlijk advies geven over uw rechtspositie en ook begeleiding bieden wanneer er coronagerelateerde kwesties spelen.

Pandemieregelingen in huurovereenkomsten voor bedrijfsruimte

De coronapandemie heeft wereldwijd geleid tot enorme maatschappelijke en economische ontregeling. Voornamelijk doordat vrijwel niemand was voorbereid op een pandemie, (dus) ook niet in contractuele relaties. Ondernemers die getroffen werden door de coronacrisis en het financiële hoofd niet meer boven water konden houden, moesten daarom teruggrijpen op algemene leerstukken uit het wettelijke contractenrecht. Die leerstukken, zoals de regeling voor de onvoorziene omstandigheden, zijn echter zo algemeen geformuleerd, dat zij weinig aanknopingspunten bieden voor concrete oplossingen. Daaruit moeten wij lering trekken, temeer daar deskundigen zeggen dat we in de toekomst rekening moeten houden met nieuwe pandemieën.

Tijd dus om eens kritisch te kijken naar bestaande contracten. Hielkema & co heeft met het oog hierop een set van pandemiebepalingen ontwikkeld die kunnen worden opgenomen in huurcontracten voor bedrijfsruimte (kantoorruimte en winkels/horeca). Deze set voorziet onder meer in een uitgebreide aansprakelijkheidsbeperking van de verhuurder voor de gevolgen van pandemieën en overheidsmaatregelen als reactie daarop. Daarnaast is vastgelegd dat het de huurder bij een pandemie niet is toegestaan eenzijdig maatregelen te nemen (zoals het niet betalen van de huur), maar dat de huurder gehouden is in overleg te treden met zijn verhuurder om in voorkomende gevallen te komen tot een maatwerkoplossing.

Hielkema & co stelt deze pandemiebepalingen kosteloos aan ieder die er belangstelling voor heeft ter beschikking en zal deze later dit jaar verwerken in haar model-huurcontracten.

Gratis Model Allonge coronaregeling huurovereenkomst bedrijfsruimte

Huurders en verhuurders worstelen met de gevolgen van de coronacrisis voor hun onderlinge relatie. Verhuurders blijken best bereid om huurders die in grote problemen zijn geraakt doordat inkomsten wegvallen de helpende hand te bieden. Daartoe hebben hun belangenorganisaties, Vastgoed Belang en IVBN een steunakkoord gesloten met marktpartijen uit de detailhandel, de Nederlandse Vereniging van Banken en het Ministerie van Economische Zaken. Sommige huurders trekken zich daar niets van aan en kondigen eenzijdige maatregelen af, zoals het in het geheel niet betalen van de huur. Duidelijk is dat dat niet kan en dat in situaties als deze constructief overleg en maatwerk geboden is.

Hielkema & co komt de markt tegemoet met een Model voor een Allonge bij de huurovereenkomst voor bedrijfsruimte, waarin partijen hun afspraken in het kader van de coronacrisis kunnen vastleggen. Het model bevat een uitwerking van de meest voorkomende regelingen die partijen in de praktijk treffen. Het Model is voorzien van een uitgebreide Toelichting. Hielkema & co biedt het Model en de Toelichting kosteloos aan. Deze zijn te downloaden via de bovenstaande links.

Voor huurovereenkomsten voor woonruimte heeft Hielkema & co een apart model allonge coronaregeling ontwikkeld met een daarbij behorende toelichting, deze vindt u hier.

Herziening van de huurprijs bij bedrijfsruimte

Huizenprijzen stijgen maar door. De hypotheekrente is laag en beleggen is ‘in’ want op spaargeld moet je haast bijleggen. Ook de huurprijzen stijgen, zeker in de grote steden. De kranten staan vol met berichten hierover. Huurprijzen van woningen zijn jaarlijks te verhogen met enkele procenten en in sommige gevallen kan er zelfs een huurprijsherziening worden gerealiseerd door middel van een zogenaamd ‘redelijk aanbod’ van de verhuurder. Hierover schreef ik al eens eerder een artikel.

Bedrijfsruimte

Hoe zit dat bij bedrijfsruimte? Daar bestaat ook een dergelijke mogelijkheid.  In tijden van economische voorspoed kan de huurprijs worden aangepast naar boven toe en in slechtere tijden kan de huurprijs naar beneden worden bijgesteld. In dit stuk zal ik uitleggen hoe dat in zijn werk gaat. Het gaat hier om een andere aanpassing dan de jaarlijkse huurprijsaanpassing (bijvoorbeeld op basis van een indexering).

De wettelijke regeling

In de wet is een regeling opgenomen voor herziening van de huurprijs van middenstandsbedrijfsruimte (290-bedrijfsruimte). Dus voor winkels en horeca en dergelijke. Niet voor bijvoorbeeld kantoorruimte.

Volgens het wettelijke systeem kan een van de partijen in een procedure vorderen dat de Rechtbank de huurprijs nader vaststelt. Het criterium waar dan naar wordt gekeken is of de huurprijs overeenstemt met die van vergelijkbare bedrijfsruimte ter plaatse. Het moet dus gaan om een vergelijking tussen de huurprijs voor het gehuurde met die van enigszins vergelijkbare bedrijfsruimtes in de buurt van het gehuurde. Als er weinig referentiepanden zijn, kan het ‘zoekgebied’ ruim zijn.

Huurprijsherziening kan na ommekomst van de overeengekomen duur van de huurovereenkomst, of telkens vijf jaar na de laatste door partijen of door de rechter vastgestelde huurprijs is ingegaan. Wanneer een huurcontract voor 10 jaar is aangegaan, zullen partijen die periode af moeten wachten. In geval van een standaard duur van 5 + 5 jaar, kan er na de eerste periode van vijf jaar herziening van de huurprijs worden gevorderd.

De rechter kijkt vervolgens naar de prijsontwikkeling van vergelijkbare bedrijfsruimtes ter plaatse over de afgelopen vijf jaar. Het is dus niet zo dat als de marktprijs ten opzichte van 5 jaar eerder met 20% is gestegen, dat dan de huurprijs voor het gehuurde ook 20% moet worden verhoogd. Door deze systematiek is er een ‘gedempte’ huurprijsverhoging. Verbeteringen die door de huurder zijn aangebracht worden niet meegenomen bij de herziening. Dat is logisch, want als de huurder het gehuurde heeft verfraaid en daar investeringen voor gedaan heeft, kan daar natuurlijk niet ook nog eens een huurverhoging tegenover staan.

Deskundigenadvies

Omdat de rechter geen huurprijsdeskundige is, is een vordering tot nadere vaststelling van de huurprijs niet ontvankelijk zonder dat er een deskundigenrapport is bijgevoegd. De deskundige is vaak een makelaar of een taxateur die veel weet van huurprijzen voor bedrijfsruimte.

In de wet is geregeld dat partijen een advies over de nadere huurprijsvaststelling moeten laten opstellen. Het verdient de voorkeur om dat advies door een gezamenlijk benoemde deskundige op te laten stellen, maar in de praktijk lukt dat niet altijd. De huurder wil een advies met een lage huurprijs en de verhuurder graag met een hoge huurprijs. De belangen lopen uiteen. Als partijen geen overeenstemming kunnen krijgen over de te benoemen deskundige, kunnen zij (of een van hen) de kantonrechter vragen een deskundige te benoemen. Zij moeten wel enige mate van overleg hebben gepleegd. De procedure is een relatief eenvoudige verzoekschriftprocedure waarin de rechter alleen maar een deskundige hoeft aan te wijzen, inhoudelijk wordt er nog geen oordeel geveld. Die deskundige gaat vervolgens aan de slag met een onderzoek naar de ontwikkeling van de huurprijzen voor vergelijkbare bedrijfsruimtes in de buurt van het gehuurde. Met dit rapport in de hand kan vervolgens de procedure tot vaststelling van de huurprijs worden gestart. In de praktijk zien we vaak dat partijen er na een rapport toch nog vaak in onderling overleg uit komen. Dat scheelt hen weer een (extra) procedure, want de kosten kunnen oplopen. Vooral de kosten van de deskundige kunnen fors zijn.

Contractuele regelingen

In huurovereenkomsten zijn vaak regelingen opgenomen over de route om een deskundige aan te (kunnen) wijzen en de huurprijs vast te laten stellen.

Hielkema & co / Vastgoed Belang model

In de door ons kantoor in opdracht van Vastgoed Belang gemaakte modelovereenkomst is in artikel 11 van de algemene bepalingen een regeling opgenomen die aansluit bij de wettelijke regeling. De partij die de huurprijs wil herzien, moet dat twee maanden voor de gewenste ingangsdatum schriftelijk laten weten aan de andere partij. Als er geen overeenstemming volgt, kan de partij die dat wenst een deskundige laten benoemen door de rechtbank en daarna kan herziening van de huurprijs worden gevorderd. Deze regeling is identiek aan die uit de wet en daarom duidelijk.

ROZ-model

In een ander veelgebruikte modelovereenkomst, van de ROZ, is een vergelijkbare regeling opgenomen. Zo staat er ook in het ROZ-model dat de partij die de huurprijs wil herzien, de andere partij daarvan in kennis moet stellen. Beide partijen moeten een deskundige benoemen (meestal is dat een makelaar of een taxateur) die weer een derde deskundige aanwijst. Als partijen er niet samen uitkomen, kunnen ze naar de rechter. Dat kan zowel voor het aanwijzen van een deskundige als over het vast (laten) stellen van de huurprijs. Deze route wijkt dus op kleine onderdelen af van de wet.

Voor mij mogelijk?

Al met al biedt de wet de mogelijkheid de huurprijs van bedrijfsruimte te herzien. Voor verhuurders kan het aan te bevelen zijn om met een makelaar te bespreken wat de huurprijs zou zijn voor een verhuurder bedrijfsruimte als wordt gekeken naar het criterium uit de wet. In het huurcontract kunnen ook belangrijke bepalingen staan die kunnen helpen. Onze advocaten adviseren u graag over de mogelijkheden.