Tag archieven: nieuwbouw

Regulering middensegment – kunnen we al zien waar het naar toe gaat?

Sinds het coalitieakkoord van 15 december 2021 weten we dat het kabinet het voornemen heeft de huurprijzen in het middensegment te reguleren. In zijn beleidsnota’s daarna laat minister de Jonge weinig los over hoe hij dit wil gaan aanpakken. Hij wil eerst botsproeven doen en dan in het najaar van 2022 zijn concrete plannen presenteren. Want hij wil dat die al op 1 januari 2024 in werking treden. Is er in de tot nu toe verschenen vaagtaal dan helemaal niets concreets te zeggen over zijn plannen? Huib Hielkema probeert tussen de regels door te lezen en doet een (hachelijke) poging te doorgronden waar het concreet naar toe gaat.

Plannen voor woningbouw liggen nu al stil

Minister de Jonge heeft dit voorjaar de markt kopschuw gemaakt. De meeste woningbouwers wachten sindsdien af en hebben hun plannen in de ijskast gezet. Dat is goed te begrijpen, want de Jonge wil de huren van een flink deel van de vrije sector reguleren. Geen enkele projectontwikkelaar gaat de woningen bouwen die vanaf 2024 door die regulering een te lage huurprijs krijgen, zodat er onvoldoende rendement is (of nog erger: de exploitatieverlies gevend wordt). De Jonge heeft daarmee met zijn eerste daden als minister van volkshuisvesting, die de regie naar zich toe wil trekken, nog voordat hij zijn concrete plannen heeft gepresenteerd precies het tegenovergestelde gekregen van wat hij wil bereiken: de ontwikkeling van de bouw van nieuwe woningen ligt nu al maanden voor een flink deel stil. En als hij te ver doorschiet met zijn voorgenomen regulering blijft dat zo. Zijn belangrijkste doel, de bouw van 900.000 woningen tot 2030, kan hij dan op zijn buik schrijven. De Jonge heeft zich dan ook voor een buitengewoon lastig dilemma geplaatst: de huren op de korte termijn aan banden leggen, maar er tegelijk voor zorgen dat de woningen met die gemaximeerde huren wel worden gebouwd. Niet door de overheid, maar door de markt.

Voorspelling

Ik ga ervan uit dat de Jonge en zijn ambtenaren dit dilemma ook wel zien en daarom proberen te komen tot een compromis, of zoals hij dat noemt ‘de juiste balans’. Ik ga op basis van de tot nu toe verschenen beleidsnota’s proberen te voorspellen in welke richting dat compromis gaat.

Ik verwacht:

  • Dat de liberalisatiegrens wordt verhoogd tot maximaal € 1.250, wat bij het huidige woningwaarderingsstelsel (WWS) correspondeert met 235 punten;
  • Maar dat daarbij niet wordt uitgegaan van het huidige WWS, maar van een (ver)nieuw(d) WWS, dat voor middenhuurwoningen tot meer punten leidt. Ik verwacht dat, omdat:
    • in de beleidsnota’s staat dat het WWS op de schop gaat: de ene keer heet het modernisering, de andere keer vereenvoudiging;
    • wordt overwogen om een opslagpercentage voor middenhuur toe te passen.
  • Dat voor verduurzaming meer WWS-punten kunnen worden behaald dan nu het geval is en dat moderne voorzieningen voor de levering van elektriciteit en warmte (denk aan WKO’s en WKK’s) beter gewaardeerd gaan worden;
  • Dat er voor nieuwbouw en transformaties een bijzondere regeling gaat komen, leidend tot meer punten dan voor bestaande bouw. Ik verwacht dat omdat:
    • er anders geen of onvoldoende woningen worden gebouwd;
    • de Jonge herhaaldelijk heeft verklaard dat de bouw van nieuwe woningen rendabel moet blijven voor (institutionele) beleggers;
  • Dat er geen overgangsregeling komt waarin bestaande woningbeleggingen worden ontzien. Ik verwacht dat omdat in de tientallen jaren dat het WWS bestaat er nog nooit een overgangsregeling is getroffen bij wijzigingen daarvan. Hoewel dat bij de voorgenomen drastische operatie dat zeer onverstandig zou zijn, valt daarom niet te verwachten dat er nu wel een overgangsregeling komt;
  • Dat er geen ondergrens komt, zodat er geen remedie is indien een woningexploitatie door de regulering ineens onvoldoende rendement oplevert. Ik vermoed dat de minister het te lastig vindt om een ondergrens te bepalen, want dan moet een formule worden bedacht waarmee kan worden berekend wanneer huurregulering in concrete gevallen leidt tot onvoldoende rendement. Het zou het systeem ook ingewikkelder maken.

 

Kritische kanttekeningen

Dat de huren van veel vrijesectorwoningen gemaximeerd zullen worden staat wel vast. Indien onderscheid wordt gemaakt tussen nieuwbouw en bestaande bouw met als doel dat bij nieuwbouw een rendement wordt gegarandeerd, zal dat uiterst kwestieus zijn, want in strijd zijn met de bescherming van het eigendomsrecht. Het is daarom te hopen dat dat onderscheid niet wordt gemaakt, of dat er een evenwichtige overgangsregeling komt dan wel een ondergrens. Als de minister dat niet doet, doe ik nog een voorspelling: hij roept dan juridische procedures over zich af van woningeigenaren die plotseling hun rendement structureel zien verdampen gebaseerd op te vergaande schending van het eigendomsrecht.

De Hoge Raad redt verhuurders van nieuwbouwwoningen en transformaties

De Hoge Raad heeft op 22 april 2022 een belangrijke uitspraak gedaan voor projectontwikkelaars die nieuwe huurwoningen bouwen of die kantoorgebouwen transformeren naar huurwoningen. De uitspraak gaat over het aantal punten dat zo’n woning scoort voor de WOZ-waarde. Bij bestaande bouw is dat doorgaans geen geschilpunt, maar vanwege de onduidelijke regelgeving, bij nieuwbouw en transformaties des te meer. De uitspraak was een verrassing, want de voortekenen waren voor verhuurders juist niet zo best.

Hoe zat het ook alweer?

De kwestie komt erop neer dat bij nieuwbouw en transformaties gemeenten vaak geen WOZ-beschikking van de nieuw gerealiseerde woning afgeven of daar zo lang mee wachten dat de eerste huurders de woning allang hebben betrokken. Als een huurder vervolgens naar de huurcommissie gaat om de huurprijs te laten toetsen, oordelen veel rechters dat dan de wettelijke minimale WOZ-waarde van toepassing is. Die bedraagt op dit moment € 55.888 en per 1 juli 2022 € 61.198. De werkelijke waarde van woning is natuurlijk veel hoger. Er is in Nederland geen huis te vinden voor een dergelijk bedrag. Projectontwikkelaars houden in hun verdienmodel dan ook rekening met hogere bedragen en dus hogere huurprijzen, maar zij kwamen vaak bedrogen uit in zo’n huurcommissieprocedure doordat de huurprijs flink naar beneden werd bijgesteld en vrije sector huurwoningen zelfs veranderden in sociale huurwoningen. Dat kan in veel gevallen zelfs leiden tot een verliesgevende exploitatie. Omdat rechters hier verschillend over bleken te oordelen heeft de kantonrechter Utrecht vorig jaar aan de Hoge Raad verzocht klaarheid te brengen in deze kwestie. De Hoge Raad heeft dat op 22 april 2022 gedaan. Het zag er aanvankelijk helemaal niet goed uit voor verhuurders, omdat de adviseur van de Hoge Raad heel anders dacht over de kwestie. Wij schreven daar eerder over.

De uitspraak van de Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat de wettelijke minimale WOZ-waarde niet bedoeld is voor nieuwbouw en transformaties, maar voor bijzondere woningen (zoals kleine containerwoningen), waarvan de werkelijke waarde juist lager is dan de minimumwaarde. Daarom moet volgens de Hoge Raad bij nieuwbouw en transformaties worden uitgegaan van de waarde die representatief is voor de woning in voltooide staat. En als er geen gemeentelijke WOZ-beschikking is dan moet die representatieve waarde op andere wijze worden vastgesteld. Dat kan op verschillende manieren: door middel van een taxatie van de WOZ-waarde, door aansluiting te zoeken bij de WOZ-waarde van soortgelijke woningen of door simpelweg de WOZ-beschikking van de gemeente af te wachten (als die nog moet komen).

De Hoge Raad voegt er nog twee dingen aan toe

In de eerste plaats is het niet relevant of de verhuurder er wel of geen moeite voor heeft gedaan om voor de eerste verhuring een WOZ-beschikking van de gemeente te verkrijgen. De Hoge Raad vindt dat de redelijkheid van de huurprijs los staat van de toepassing van de WOZ-regelgeving. In de tweede plaats overweegt de Hoge Raad dat, als de objectieve bouwkosten (die bij nieuwbouw in aanmerking moeten worden genomen voor de bepaling van de WOZ-waarde) niet in verhouding staan tot de waarde die bij een reguliere WOZ-beschikking zou zijn vastgesteld, er aanleiding kan zijn om de waardevaststelling niet te doen op basis van de bouwkosten.

Wat adviseren wij bij nieuwbouw en transformaties?

De WOZ-waarde is van groot belang voor de vaststelling van de hoogte van de huurprijs. Ook in het geval de woning bedoeld is voor de verhuur in de vrije sector, want dan moet vaststaan dat de woning voldoende WWS-punten heeft voor de verhuur in de vrije sector.

Het is altijd verstandig om de gemeente te trachten te bewegen tot het afgeven van een WOZ-waardebeschikking voor de eerste verhuring, want dat kan juridische procedures voorkomen. Als duidelijk is wat de WOZ-waarde is op basis van de waardevaststelling voor nieuwbouw (die afwijkt van die bij bestaande bouw, want gebaseerd is op de geobjectiveerde bouwkosten), is het verstandig om ook een WOZ-taxatie te laten verrichten op basis van de reguliere waardevaststelling. Als die laatste waarde (aanmerkelijk) hoger is, zijn er goede argumenten om uit te gaan van die laatste waarde. Wanneer dat laatste het geval is is met de uitspraak van de Hoge Raad nog niet helemaal duidelijk.

Tenslotte: sinds 1 mei 2022 is het aantal WWS-punten dat een woning scoort voor de WOZ-waarde gemaximeerd, wat kan leiden tot (aanzienlijk) minder punten dan voor deze datum en er zelfs toe kan leiden dat een vrijesectorwoning een sociale huurwoning wordt. Zie onze blog over deze recente problematiek.

 

 

 

Advies Advocaat-Generaal over WOZ-punten bedreiging voor nieuwbouw en transformaties?

Projectontwikkelaars, die nieuwe woningen bouwen of die kantoorgebouwen transformeren naar woningen, beginnen niet aan het project als dat leidt tot een verlies gevende exploitatie doordat de huurprijs te laag wordt. Het is voor hen van groot belang dat zij zeker weten dat zij de vooraf berekende huurprijs kunnen krijgen na de oplevering. Advocaat-Generaal van Peursem legt in zijn advies aan de Hoge Raad van 2 februari 2022 een bom onder dat uitgangspunt. Wat is er aan de hand?

WOZ-waarde in het WWS

Sinds 2015 maakt de WOZ-waarde deel uit van het woningwaarderingsstelsel (WWS). Hoe hoger de WOZ-waarde hoe meer punten een woning waard is en dus hoe hoger de huur. Dat is ook van belang voor de vrije sector, want zodra een woning meer dan 141 tot 145 punten waard is, kan deze in de vrije sector worden verhuurd. De verhuurder die een woning in de vrije sector wil verhuren moet er dus vanop aan kunnen dat de woning voldoende WOZ-punten scoort. Dat geldt in het bijzonder voor de projectontwikkelaar die grotere projecten (vernieuw)bouwt en dus grote risico’s aangaat. Indien deze zich voor wat betreft de huurprijs misrekent kan dat een dure vergissing blijken te zijn.

De WOZ-waarde wordt bepaald door de belastingdienst van de gemeente. Deze geeft jaarlijks een WOZ-beschikking af waarin de door de gemeente getaxeerde WOZ-waarde wordt meegedeeld aan verhuurder én huurder. Beiden kunnen daartegen bezwaar aantekenen als zij het met de WOZ-beschikking niet eens zijn.

De WOZ-waarde die in de WOZ-beschikking staat is de WOZ -waarde op 1 januari in het jaar ervoor (de peildatum). Bij (vernieuw)bouw wordt WOZ-waarde bepaald op 1 januari van het jaar waarin de woning wordt opgeleverd (de toestandspeildatum). De wet schrijft voor dat de WOZ-waarde dan gelijk is aan de vervangingswaarde van de woning als ware deze gereed. Omdat de vervangingswaarde volgens de Wet WOZ gelijk is aan de marktwaarde van de grond plus de kosten van herbouw van de woning (de geobjectiveerde stichtingskosten van de woning), zal deze in veel gevallen (aanmerkelijk) lager zijn dan de marktwaarde van de woning (plus grond).

Minimale WOZ-waarde

Bij (ver)nieuwbouw lopen gemeenten niet hard bij het afgeven van een WOZ-beschikking. Het komt er vaak op neer dat de gemeente helemaal geen WOZ-beschikking op basis van de toestandspeildatum afgeeft. Maar daarmee zadelt de gemeente de verhuurder wel op met een probleem. Want indien er geen WOZ-waardebeschikking is, wordt de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel gelijk gesteld aan een fictieve minimale waarde die elk jaar opnieuw door de wetgever wordt vastgesteld en die in 2022 slechts € 61.198 bedraagt. Omdat dat een extreem lage waarde is, is het in het belang van de verhuurder toepassing van de minimale waarde te voorkomen.

De verhuurder doet er dus verstandig aan de gemeente tijdig, dat wil zeggen voor de oplevering van de woning, te verzoeken een WOZ-beschikking op basis van de toestandspeildatum af te geven. Het maakt voor de WOZ-punten niet uit als de gemeente die pas verstrekt na aanvang van de huurovereenkomst.

Rechtspraak verdeeld

In de rechtspraak over dergelijke gevallen blijken rechters heel verschillend te oordelen. Er zijn rechters die de wet strikt toepassen en dan al snel de minimale WOZ-waarde tot uitgangspunt nemen. Er zijn ook rechters die de werkelijke (door een eigen taxateur) getaxeerde WOZ-waarde op basis van de marktwaarde van de woning tot uitgangspunt nemen.

Prejudiciële vragen

De kantonrechter Utrecht overzag vorig jaar deze rechtsongelijkheid en besloot daarom over deze materie prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft die vragen nog niet beantwoord, maar zijn adviseur, Advocaat-Generaal van Peursem, heeft op 2 februari 2022 van zijn advies gediend. Dat advies is niet heel bemoedigend voor verhuurders/projectontwikkelaars.

De A-G vindt, kort gezegd dat, indien de verhuurder het aan zichzelf heeft te wijten dat er geen WOZ-beschikking is van de gemeente de minimale WOZ-waarde in aanmerking worden genomen. De A-G vindt dat de verhuurder dat aan zich zelf heeft te wijten, als hij verzuimd heeft tijdig een WOZ-beschikking aan te vragen bij de gemeente.

Commentaar

Disproportionele gevolgen

Noch de prejudiciële vragen, noch de A-G houdt in zijn conclusie rekening met het feit dat een eenmaal op basis van de minimale WOZ-waarde verlaagde huurprijs nooit meer kan worden geharmoniseerd. Dat leidt ertoe dat de verhuurder, zolang de huurovereenkomst voortduurt, met een verlaagde huurprijs blijft zitten. Dat is nog vervelender als de woning verhuurd is in de vrije sector en de verlaagde huurprijs uitkomt in het sociale segment, want dan is het verschil vaak heel groot. Anders gezegd: die ene ‘omissie’ van de verhuurder kan hem nog jaren achtervolgen. Dat kan er bovendien toe leiden dat de verhuurder al die tijd met een verlies gevende exploitatie wordt geconfronteerd. Terwijl de huurder door het ontbreken van een WOZ-beschikking niet wordt benadeeld. Maar hij krijgt wel een groot cadeau als de rechter hem om die reden een permanente huurverlaging geeft.

De A-G houdt in zijn advies ten onrechte geen rekening met de disproportionaliteit van de toepassing van de (op dit punt nogal ingewikkelde en ondoorzichtige) regelgeving zoals de A-G die voorstaat.

Onbegrensde straf

Toepassing van de minimale WOZ-waarde kan in dergelijke gevallen worden gezien als een (civielrechtelijke) sanctie. De omvang van de sanctie kan echter niet worden bepaald, want de sanctie neemt elke maand dat de huur voortduurt in omvang toe. Straffen en sancties waarvan de gestrafte de omvang niet van te voren kent zijn in strijd met artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In art. 7 EVRM is het zogenaamde legaliteitsbeginsel neergelegd. Het legaliteitsbeginsel heeft verschillende betekenissen. De meest bekende betekenis is dat burgers voor wat betreft hun (strafbare) gedragingen alleen gebonden zijn aan voorafgaande wetsbepalingen. Dit voorkomt dat de wetgever met terugwerkende kracht bindende regels en daaraan gekoppelde straffen en sancties kan opleggen. Daarnaast houdt het legaliteitsbeginsel in dat de strafbare gevolgen van niet voldoen aan wetsbepalingen voldoende duidelijk in die wetsbepaling moeten zijn vastgelegd. Anders gezegd: in de wet moet de maximale straf of sanctie zijn vastgelegd. Dat is het ‘lex certa’ beginsel.

Het lex certa beginsel is met name in het strafrecht van belang. Burgers dienen niet alleen te weten welke gedragingen verboden zijn, maar ook welke straf zij maximaal kunnen verwachten, indien zij zich aan die gedragingen schuldig maken. Artikel 7 EVRM is niet alleen van toepassing in het strafrecht, maar ook in het civiele recht (en het bestuursrecht). Ook het civiele recht (en het bestuursrecht) kent straffen en sancties. Verdedigbaar is dat toepassing van de minimale WOZ-waarde, die het gevolg is van een omissie van de verhuurder, een dergelijke aan de toetsing van artikel 7 EHRM onderhevige sanctie bevat, want de huurprijs komt daardoor in veel gevallen op een zeer laag niveau. En blijft op dat lage niveau zolang de huurovereenkomst voortduurt.

Bij toepassing van de minimale WOZ-waarde is de omvang van de sanctie per maand dus wel bekend, maar is de omvang van de totale sanctie niet bekend. Elke maand dat de huurovereenkomst voortduurt duurt de sanctie voort, terwijl de duur van de huurovereenkomst niet voorspelbaar is. De wet begrenst met andere woorden op geen enkele wijze de omvang van de sanctie, zodat deze onbekend en niet bepaalbaar is zodra de sanctie wordt opgelegd in de vorm van een huurprijsverlaging. De uit te spreken sanctie is niet gebonden aan enig wettelijk gedefinieerd maximum.

Daar komt bij dat de sanctie het langer voortduren van de huurovereenkomst stimuleert, doordat het voordeel dat de huurder als gevolg van de sanctie geniet groot is en hij weet dat hij, als hij zou verhuizen naar een andere woning, elders een aanmerkelijk hogere huur verschuldigd zal zijn.

Laten we hopen dat de Hoge Raad in de beantwoording van de prejudiciële vragen oog heeft voor de ongerijmde gevolgen van het advies van de A-G.